Het was wel een schattig gezicht, het opaatje dat de lokale bloemenwinkel binnen stiefelde. Zijn zoekende blik ging de hele winkel door, alsof hij een speld in een hooiberg zocht. Duidelijk overdonderd door de overstelpende hoeveelheid moois naderde hij met een snelheid van 0,001 meter per seconde de toonbank. Die werd bemand door een goedlachse verkoper, die uit respect voor de naderende tachtigplusser zijn werkzaamheden neerlegde. Het opaatje kreeg hem in het vizier en stak schuchter van wal. “Ja ziet u, ik ben hier om een bosje rode rozen te kopen voor mijn vriendinnetje. Zij is gisteren in de badkamer gevallen en heeft nu een dikke knie, maar er is niks gebroken hoor!” De bloemist kreeg een warm gevoel bij dit opaatje en probeerde een grap. “Niets gebroken? Zal ik voor de zekerheid toch maar wat gipskruid bij de rozen doen?” Het opaatje barstte uit in een bulderende lach en lichtte toe: “Mijn vriendin viel op haar neus, en haar groene ogen waren vanochtend blauw, en vanavond waarschijnlijk paars, daardoor is ze wel wat prikkelbaar!” “Tja, die rozen hebben doorns hè, dat past dan wel bij haar. Of had u liever een cactus gegeven? Die verkoop ik ook.” “Ja, ik zag ook al vergeet-me-nietjes staan, da’s handig als ze dement mocht worden.” De bloemist wilde nog een grap maken in de trant van ‘dan zie ik u een paar keer per dag terug’, maar gooide het over een andere boeg. “Bent u nog niet zo lang samen met uw vriendinnetje?” “We zijn 58 jaar getrouwd! Ze heeft een zonnig karakter hoor, volgende keer als ik weer een blommetje geef, zijn het zonnebloemen.” De bloemist deed extra zijn best bij het inpakken en pakte uit met een extra papiertje en een fraai lint met hartjes. Het opaatje ging met een glimlach en een prachtige bos rode rozen de deur uit.

De verkoper ging door waar hij mee bezig was, en zette zijn bloemetjes buiten.