‘Wat je ook doet: maak alles vast met genietjes’, las ik deze week. En als docent Nederlands kon ik mij weer kostelijk vermaken om dit creatief taalgebruik. Zo net voor de vakantie is het misschien wel weer eens leuk om u deelgenoot van de bijzondere moeilijkheidsgraad van onze moedertaal: als u de regel snapt, ligt de uitzondering al weer op de loer. Want: het meervoud van slot is sloten, maar potten zijn geen poten. Eén vat wordt dan twee vaten, maar één kat wordt nooit twee katen. Bij zoeken hoort ik zocht, hoort bij vloeken dan ik vlocht? Mis! Dit is afkomstig van vlechten, maar hocht heeft nix met hechten. Bij roepen hoort: riep, maar bij snoepen geen sniep. Bij lopen hoort: liep, maar bij kopen geen kiep (en bij slopen geen sliep. Dit is afkomstig van het woord slapen). Maar zeg nu niet giep bij ’t woord gapen. En gaf hoort bij geven, maar laf nooit bij leven! Zegt u: wij drinken, wij hebben gedronken, dus wij hinken naar huis, we hebben gehonken?
Het is: ik eet en ik at, dus niet: ik weet en ik wat, maar ik weet en ik wist. NB schrijft u niet bij vergeten vergist, want dat is een vergissing! Bij slaan hoort ik sloeg, niet ik sling of ik slond. Bij gaan hoort ik ging, niet ik gong of ik gond. Bij staan niet ik stoeg of ik sting, maar ik stond!

In al mijn enthousiasme ontstaat hier een rijm, en dat maakt het spelen met taal juist zo fijn. Daarom hier nog een overdenking tot slot, ontsproten aan mijn eigen wijshedendepot: 

Ik wou dat de regenboog

Dan bleef ik droog.