Dit was een bewogen week. Ineens weer een thuiswonend uitwonend kind, jongste dochter die heel snel volwassen wordt, een optreden op een kinderfestival, ‘gewoon’ werken, B&B gasten en mantelzorg. En o ja: naast een konijn in de tuin, een ouwe kater en een speels kitten hadden we deze week een extra kat. Onder het huis. Hoezo dat? Mijn oudste, een echte dierenvriend, zag op weg naar de winkel een witte kat lopen met een flink gat in zijn nek. Op de terugweg liep de aangereden kat met haar mee. Je weet hoe het gaat. Kat mee naar binnen. Kat verschanste zich in een hoek achter de wasmachine. Dierenambulance gebeld. Geen prioriteit. Oproepje op sociale media. Veel reacties, waaronder van de eigenaar. Op zoek naar de witte kat bleek ze zich in een kruipruimte te hebben verstopt, op een plek waar geen mens kan komen. Volgens de eigenaar deed ze dat wel vaker, zij zou de volgende dag komen om de witte kat op te halen. Ja wacht eens even … als die kat er niet uitkomt, of wil komen, heb ik zo meteen een dood stinkend beest in mijn kruipruimte. Geen fijn vooruitzicht. Even testen. ’s Nachts wat brokjes neergezet, die de volgende ochtend op waren. Ha. Ze leefde dus wel en kon zelf eruit komen.
Dankzij Facebook hebben we de eigenaar kunnen achterhalen en die heeft haar met veel geduld en kattensnoepjes eruit weten te lokken. Ondertussen is de witte kat weer op plaats van bestemming met als meest saillante detail dat de wond in zijn nek er al lange tijd zat en dat de kat dus helemaal niet aangereden was…. Moraal van dit verhaal: Maak je kruipruimtes dicht en laat meeloopkatten lekker buiten. Of neem een hond.
Ik ben me het apepokkenlazarus geschrokken.
