Ik had vroeger een bruine damesfiets. Eind jaren ’60, best wel een oudje, van het Noord-Hollandse merk Locomotief. Van mijn moeder geweest. Het meest opvallende was het rokkenzadel, zo’n klein rondje om op te zitten en de bijzondere plaats van het voorlicht: rechts naast mijn voorwiel. We hebben veel meegemaakt, dat brik en ik. Toen ik ooit ’s avonds na een volle vermoeiende dag in het schemer naar huis reed, bedacht ik dat ik mijn licht nog niet aan had. Ik boog me al fietsend voorover om de dynamo aan te zetten, en dat lukte. Maar: ik had een plastic zak in mijn handen en die kwam tussen de spaken. Ik maakte een salto voorover en gleed een stukje over de straat. Als Twoface kwam ik gehavend met een halve voortand thuis.

Op een later moment in mijn leven had ik mijn fiets tegen een hek aangezet waar twee paarden achter stonden. Bij terugkomst waren ze aan het jongleren met mijn fiets; ik zag hem echt via de neus van het paard gelanceerd worden. Ook dat avontuur heeft de Locomotief overleefd, gelukkig. Maar het kon niet goed blijven gaan: toen ik net op kamers ging wonen in Alkmaar en een bandje ging kijken in Birdland (weet u nog?) ontdekte ik bij terugkomst dat mijn fiets er niet meer stond. Ontvreemd, gestolen, verplaatst, verdwijntruc, grapje? Ik was verbolgen en verbijsterd en begreep niet dat iemand mijn fiets mee zou willen nemen. Wat nu?  Of de duvel ermee speelde: er stond op de plek van mijn fiets een andere fiets. Een oude lelijke gifgroene omafiets. Niet op slot. Ik weet niet waarom, maar ik ben ervan uitgegaan dat iemand zijn fiets voor de mijne verwisseld had. Dus ik ben op dat gifgroene monster naar huis gepedaleerd, heb er mijn eerste fietsverfkunsten op botgevierd en kon er nog een paar maanden op rijden voor ie uit elkaar viel. Dus ja, ik geef het toe, ik ben een fietsendief. Door de gelegenheid gemaakt.

Veel minder erg dan moedwillig sms’jes wissen uit je Nokia. Toch?